SMARTBIOCONTROL - Portefeuille de projets - Plateforme transfrontalière de recherche et de formation pour la promotion du biocontrôle des agents phytopathogènes
De laatste jaren staat het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen onder druk in Europa. De residu-eisen worden steeds strenger en er gaat steeds meer aandacht naar het milieu en de volksgezondheid van telers en consumenten. Alhoewel er de laatste jaren steeds meer biologische gewasbeschermingsmiddelen op de markt komen, maakt de landbouwsector slechts in beperkte mate gebruik van deze producten. Ondanks hun goede werking in het labo, kan de werking ervan op het veld tegenvallen. Het onderzoek staat nog in zijn kinderschoenen en ook de kennis over biologische ziektebestrijding is bij telers nog niet zo groot.
Figuur 1: toepassing van biologische middelen op tarwe tijdens een proef
BioProtect optimaliseert inzet biofungiciden
In het Interreg-project ‘BioProtect’ onderzoeken Vlaams, Waalse en Noord-Franse partners of het mogelijk is om de efficiëntie van biologische gewasbeschermingsmiddelen te velde te verbeteren. Omgevingsomstandigheden, spuit- en/of toepassingstechniek, formulering, toepassingstijdstip … Dit zijn allemaal factoren die een effect kunnen hebben op de werking van biologische middelen en deze factoren worden dan ook allemaal onderzocht in dit project. Anderzijds tonen we via demo’s aan land- en tuinbouwers de efficiëntie van biologische gewasbeschermingsmiddelen en leren we hen hoe ze deze optimaal kunnen toepassen.
Afgelopen vier jaar werden bestaande en nieuwe middelen getest tegen de meest voorkomende schimmelziekten in tal van teelten. In de meeste teelten zijn er wel enkele biofungiciden erkend, en soms kon er met dit beperkt aanbod toch een mooi bestrijdingsresultaat worden behaald. In andere teelten waren er amper of zelfs geen biofungiciden beschikbaar en moesten we ons richten tot middelen erkend in andere teelten of proefmiddelen om tot een goede bestrijding te komen.
Goede witziektebestrijding in tomaat, aardbeien en wortelen
In Vlaanderen werd onder andere de werking van acht biofungiciden vergeleken tegen witziekte in tomaat (Figuur 2). Al van bij de eerste beoordeling waren er duidelijke verschillen te zien in effectiviteit tussen de behandelingen. Karma, Kumulus en Limocide behaalden goede resultaten. Karma was het meest effectief. Bij Kumulus was er zichtbaar residu op de bladeren en de vruchten.
Proeven tonen aan dat het moeilijk is aardbeien goed te beschermen tegen witziekte zonder enige chemie. Maar, met een gereduceerd schema aangevuld met biologische middelen lukt het bij een matige ziektedruk wel. Het is dan ook belangrijk om de werkwijze van (nieuwe) biologische middelen goed te begrijpen zodat de inzet ervan optimaal kan gebeuren en schema’s verder kunnen worden gereduceerd zonder in te boeten op bescherming. Voor aardbeien wordt naast witziekte ook gekeken naar Botrytis en Phytophthora.
In verschillende proeven in wortelen met biofungiciden kon het middel Hermovit witziekte zeer goed onder controle houden. Daarnaast werd duidelijk dat het toevoegen van een additief of een uitvloeier de werking van biofungiciden (zoals Serenade ASO) met wel 40% kan verbeteren en dat geïntegreerde spuitschema’s (chemische en biologische middelen afwisselend inzetten) ook hier veel potentieel tonen. Tevens zagen we dat er nood is aan meer erkende biofungiciden in deze teelt.
Figuur 2: witziekte in tomaat
Figuur 3: Phytophthora op aardappelen
Ook proeven in akkerbouw en appel
Ook de Waalse en Franse partners in dit project zaten de afgelopen drie jaar niet stil en voerden labo- en veldproeven uit in enkele andere teelten. In laboproeven op tarwe werden uitstekende resultaten behaald met Serenade ASO en met enkele proefmiddelen tegen gele roest (Zymoseptoria tritici). In een aardappelpotproef reduceerden bepaalde proefmiddelen de aardappelplaag (Phytophthora infestans) (Figuur 3) met 40 tot 90% in vergelijking met de onbehandelde, indien het biologisch middel preventief werd toegepast. In een proef met appelzaailingen waren er verschillende proefmiddelen die een gelijkaardige werking hadden tegen schurft (Venturia inaequalis) als de biologische referentie koper.
Veelbelovende resultaten op kleine schaal in sla
Naast veldproeven werden er ook op kleine schaal proeven uitgevoerd in sla. Dit stelde ons in staat op een snelle manier verschillende potentiële producten te screenen op hun werking tegen bepaalde veelvoorkomende pathogenen (Botrytis cinerea, Rhizoctonia solani en Fusarium oxysporum pv. lactucae). Onder de commerciële middelen zagen we verschillende positieve effecten op de ziekten, maar nog steeds zwakker dan de chemische referentieproducten. Enkele proefmiddelen ontwikkeld binnen dit project, zoals de Lipopeptiden en de Rhamnolipiden leverden een zeer sterke onderdrukking van Botrytis, vergelijkbaar met de chemische referentie. Er is dus groot potentieel voor biologische controle van plantenziekten in sla. Verder onderzoek kan dit potentieel helpen verkennen.
Figuur 4: kleinschalige ziekteproef in sla
Gangbare telers staan open voor gebruik biomiddelen
Binnen het project werd ook een vergelijkende studie uitgevoerd van de agrarische praktijken in de grensoverschrijdende regio Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen. Met een vragenlijst polsten we bij telers uit deze regio naar hun ervaring met biologische gewasbeschermingsmiddelen. Zo trachtten we een beter zicht te krijgen op het gebruik van en de nood aan biologische gewasbeschermingsmiddelen.
Uit de eerste resultaten van dit onderzoek blijkt dat 83% van de ondervraagde telers al een biologisch gewasbeschermingsmiddel heeft gebruikt, 35,7% doet dit zelfs vaak. Als we vragen naar welke middelen ze al gebruikten, gaven de telers aan zowel bio-insecticiden (zoals Tracer, Eradicoat, Spruzit/Raptol en Xentari) als biofungiciden (zoals Vacciplant, Karma, Limocide, Contans, Serenade, zwavel, Trianum, Prestop …) te gebruiken. 40% van de telers was tevreden over de werkzaamheid van deze biomiddelen.
Factoren die de telers ervan weerhouden om biologische middelen te gebruiken zijn dat ze te duur zijn, niet werkzaam genoeg, en dat er niet genoeg informatie beschikbaar is over de werking. Dezelfde factoren werden ook als struikelblokken aangeduid bij telers die nog geen biologisch gewasbeschermingsmiddel hadden gebruikt.
Minder residu’s, een kleinere impact op het milieu, het gebrek aan alternatieven en het vermijden van problemen met resistenties zijn redenen om een biologisch middel wel te gebruiken. Ook het idee dat een biopesticide beter is voor de gezondheid van een teler tijdens het toepassen overtuigt de telers ervan om voor een biologisch gewasbeschermingsmiddel te kiezen.
Stimuleren door te informeren
De bevraging toonde duidelijk aan dat er nog een tekort is aan informatie om de telers te overtuigen meer biologische middelen in te zetten. Binnen BioProtect willen we dit aanpakken door Technische Product Fiches op te stellen. Deze fiches gaan naast algemene informatie over de inhoud en werking van deze middelen, ook dieper in op de correcte toepassingsmethode waardoor telers een betere werking kunnen verkrijgen. Daarnaast werd op deze website ook een tweetalige database aangemaakt van erkende biologische middelen in Frankrijk en België. Door middel van verschillende filters kan een teler zo vlot terugvinden welke middelen ingezet kunnen worden tegen een bepaalde plantenziekte.
Hieronder staan verschillende video's die het werk van het BioProtect-project weergeven: